gispen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van gispen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gispen | te gispen | ||||||||
toekomend | zullen gispen | te zullen gispen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gegispt | te hebben gegispt | ||||||||
toekomend | gegispt zullen hebben | gegispt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
gispend | gegispt | ev. gisp |
mv. verouderd gispt |
gispe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | gisp | gispt | gispt | gispt | gispt | gispen | gispen | gispen | |||
verleden (o.v.t.) | gispte | gispte | gispte | gispte | gispte | gispten | gispten | gispten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gispen | zult/zal gispen | zult/zal gispen | zult gispen | zal gispen | zullen gispen | zullen gispen | zullen gispen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gispen | zou gispen | zou(dt) gispen | zoudt gispen | zou gispen | zouden gispen | zouden gispen | zouden gispen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gegispt | hebt gegispt | hebt/heeft gegispt | hebt gegispt | heeft gegispt | hebben gegispt | hebben gegispt | hebben gegispt | |||
verleden (v.v.t.) | had gegispt | had gegispt | had gegispt | hadt gegispt | had gegispt | hadden gegispt | hadden gegispt | hadden gegispt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gegispt hebben | zal/zult gegispt hebben | zult/zal gegispt hebben | zult gegispt hebben | zal gegispt hebben | zullen gegispt hebben | zullen gegispt hebben | zullen gegispt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gegispt hebben | zou gegispt hebben | zou/zoudt gegispt hebben | zoudt gegispt hebben | zou gegispt hebben | zouden gegispt hebben | zouden gegispt hebben | zouden gegispt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gegispt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gegispt | er is gegispt | |||||||||
verleden | er werd gegispt | er was gegispt | |||||||||
toekomend | er zal gegispt worden | er zal gegispt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gegispt worden | er zou gegispt zijn | |||||||||
lijdende vorm gegispt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gegispt worden | gegispt te worden | ||||||||
toekomend | gegispt zullen worden | gegispt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gegispt zijn | gegispt te zijn | ||||||||
toekomend | gegispt zullen zijn | gegispt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gegispt | wordt gegispt | wordt gegispt | wordt gegispt | wordt gegispt | worden gegispt | worden gegispt | worden gegispt | |||
verleden (o.v.t.) | werd gegispt | werd gegispt | werd gegispt | werdt gegispt | werd gegispt | werden gegispt | werden gegispt | werden gegispt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gegispt worden | zult gegispt worden | zult gegispt worden | zult gegispt worden | zal gegispt worden | zullen gegispt worden | zullen gegispt worden | zullen gegispt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gegispt worden | zou gegispt worden | zou/zoudt gegispt worden | zoudt gegispt worden | zou gegispt worden | zouden gegispt worden | zouden gegispt worden | zouden gegispt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gegispt | bent gegispt | bent/is gegispt | zijt gegispt | is gegispt | zijn gegispt | zijn gegispt | zijn gegispt | |||
verleden (v.v.t.) | was gegispt | was gegispt | was gegispt | waart gegispt | was gegispt | waren gegispt | waren gegispt | waren gegispt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gegispt zijn | zult gegispt zijn | zult gegispt zijn | zult gegispt zijn | zal gegispt zijn | zullen gegispt zijn | zullen gegispt zijn | zullen gegispt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gegispt zijn | zou gegispt zijn | zou/zoudt gegispt zijn | zoudt gegispt zijn | zou gegispt zijn | zouden gegispt zijn | zouden gegispt zijn | zouden gegispt zijn |