• hoes·la·ken
enkelvoud meervoud
naamwoord hoeslaken hoeslakens
verkleinwoord

het hoeslakeno

  1. (huishouden) een laken dat als een hoes om een matras past en door de elastieken hoeken niet verschuift
    • Wil je morgen voordat je weggaat of vanavond nog de lakens verschonen? Schone lakens liggen in dat oude kastje naast de deur naar de badkamer. Neem het hoeslaken met de knoopjes aan de onderkant. Weet je welke ik bedoel? Die knoopjes moet je dichtmaken. En verwissel ook de moltonhoes die over het matras heen gaat.'[2] 
  2. (huishouden) een laken dat om een dekbed heen zit
    • De dekbedsets van deze winkelreus hebben bovendien een ander nadeel: de kussenslopen zijn te klein; slapen Zweden op kleinere kussens dan wij? Laatst hoorde ik over hoeslakens met ritsen. Dat lijkt me de oplossing.[3] 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Spaan, Henk
    Oude vrienden 2014 ISBN 978-90-254-4334-4 2015 pagina 242
  3. Groothuis, Diet
    Het grote poetsboek 2016 ISBN 978-90-450-2940-5 pagina 68
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be