• la·kens

de lakensmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord laken
    • De lakens werden op vaste tijdstippen verschoond; mijn moeder wist precies hoeveel lakens in de kast lagen en hoeveel bij de was; [1]
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen lakense

lakens

  1. (verouderd)(materiaalkunde) vervaardigd uit laken
    • Op schilderijen staan ze niet meer in zwarte, lakense pakken, maar poseren ze elegant in kleurrijke kleding. [2]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]