Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • slaap·la·ken
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord slaaplaken slaaplakens
verkleinwoord slaaplakentje slaaplakentjes

Zelfstandig naamwoord

het slaaplakeno

  1. (huishouden) laken waarop of waaronder man kan slapen
     Voor mij was dat mijn ‘Nazareth blue’ Kufiya-sjaal (ook wel bekend als de Arafat-sjaal) die ik als waszak, zwemhanddoek, slaaplaken en sjaal tegen zon en wind kon toepassen.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers