berispen
- be·ris·pen
- In de betekenis van ‘laken’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- afgeleid van het Middelnederlandse rispen met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
berispen |
berispte |
berispt |
zwak -t | volledig |
berispen
- overgankelijk op strenge wijze zeggen dat het gedrag wordt afgekeurd
- De leraar berispte ons toen we te laat waren.
- ▸ Hij verwierp die gedachte echter direct om zichzelf vervolgens te berispen.[3]
1. streng zeggen dat het gedrag wordt afgekeurd
- Het woord berispen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "berispen" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "berispen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ berispen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be