• bod
enkelvoud meervoud
naamwoord bod (biedingen) *
verkleinwoord bodje bodjes

hetbodo

  1. (handel) door een koper voorgestelde prijs
    • Zijn bod was veel te laag. 
  2. (handel) de handeling van het bieden
    • Ze deed een bod op de antieke tafel. 
  • Biedingen is het meervoud van bieding, maar kan worden gebruikt om het meervoud van "bod" uit te drukken.
  • Aan bod komen
(van personen) aan de beurt komen, de kans krijgen; (van zaken) behandeld worden, ter sprake komen
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

bod

  1. (eenheid)(elektrotechniek)(informatica) baud; eenheid van snelheid van informatieoverdracht van een datatransmissiekanaal (modem, telefoonlijn etc.)

bod m

  1. (wiskunde) punt; een dimensieloos stuk ruimte
  2. punt; een aanduiding van een waarde of score
  • bod
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *bodъ

bod monbezield

  1. (wiskunde) punt; een dimensieloos stuk ruimte
    «Přímky a a b mají průsečík v bodě P.»
    De lijnen a en b hebben snijpunt in punt P.
  2. punt; een positie in de ruimte
    «Na tomto bodě se setkávají dvě historické stezky.»
    Op dit punt komen twee historische paden samen.
  3. punt; een aanduiding van een waarde of score
    «Vedeme ligu o 5 bodů
    We leiden de competitie met vijf punten voorsprong.
  4. punt; een mening of onderwerp in een discussie of betoog
    «Přikročme k dalšímu bodu programu.»
    Laten we doorgaan naar het volgende programmapunt.
  5. (natuurkunde)(techniek)(meteorologie)(scheikunde) punt; een temperatuur
    «Teplota v noci klesla pod bod mrazu.»
    De temperatuur is in de nacht onder het vriespunt gedaald.
  6. steek, treffer; penetratie met een scherp puntig voorwerp
    «Po druhém bodu mrtev sklesl mi šlechtic k nohám»
    Na de tweede treffer viel de edele dood voor mijn voeten neer.

bod

  1. mannelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord bodnout
  2. mannelijk enkelvoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord bodnout