tender
- ten·der
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘kolenwagen achter locomotief’ voor het eerst aangetroffen in 1839 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tender | tenders |
verkleinwoord | tendertje | tendertjes |
de tender m
- (transport) wagen achter een locomotief, om kolen en water te transporteren
vervoeging van |
---|
tenderen |
tender
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tenderen
- Ik tender.
- gebiedende wijs van tenderen
- Tender!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tenderen
- Tender je?
- Het woord tender staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tender" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
68 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tender" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tender op website: Etymologiebank.nl
- ↑ tender op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: tender (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈtɛndə̩/
- Bijvoeglijk naamwoord en werkwoord A: afkomstig van Latijn adjectief tener
- Zelfstandig naamwoord en werkwoord B: afkomstig van Latijn werkwoord tendere
enkelvoud | meervoud |
---|---|
tender | tenders |
tender
- (transport) tender
- aanbieding, aanbod, bod
- (juridisch) aanbesteding, gunning
- (financieel) begroting, kostenraming
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
tender | tenderer | tenderest |
tender
- (kookkunst) gaar [1], mals, zacht
- «Add the macaroni and cook until tender.»
- Voeg de macaroni toe en kook ze gaar.
- «Add the macaroni and cook until tender.»
- zoet [3]
- gevoelig
- liefhebbend
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to tender |
he/she/it | tenders |
verleden tijd | tendered |
voltooid deelwoord |
tendered |
onvoltooid deelwoord |
tendering |
gebiedende wijs | tender |
[A] tender
- overgankelijk, (verouderd) zacht/week maken, verzwakken
- overgankelijk, (verouderd) koesteren, liefdevolle gevoelens hebben voor
[B] tender
- ten·der
tender
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tender |
tendía |
tendido |
volledig |
- onovergankelijk (~ a) neigen naar/tot
- zich richten naar, toegaan naar
- overgankelijk strekken, uitstrekken, uitspreiden
- ophangen, uithangen (van wasgoed)
- [3] extender
- tender in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española