bevel
- be·vel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bevel | bevelen |
verkleinwoord |
het bevel o
- verplicht uit te voeren opdracht zonder enige tegenspraak; verbaal geuit gebod
- Dat is een bevel, soldaat!!
- ▸ De dwingende stem liet het verzoek als een bevel klinken.[2]
- gezag om een groep mensen te leiden; commando; commandement
- arrestatiebevel, dienstbevel, dwangbevel, huiszoekingsbevel, noodbevel, ontruimingsbevel, opperbevel, tegenbevel, uitwijzingsbevel, uitzettingsbevel
1. verplicht uit te voeren opdracht zonder enige tegenspraak.
- Het woord bevel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bevel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ bevel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be