Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·vel·voer·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bevelvoerder bevelvoerders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bevelvoerderm

  1. iemand die de leiding heeft in een sterk hiërarchische omgeving waar bevelen kunnen worden uitgedeeld
    • Na ruim dertig jaar brandweerdienst nam bevelvoerder Linderhof gisteravond afscheid van het korps. [2] 
    • Dat bevestigt het corps Amsterdam-Amstelland na berichtgeving van ThePostOnline.nl. Het gaat om een zogeheten bevelvoerder (die de leiding heeft over tankautospuiten bij de brandweer) die racistische opmerkingen tegen een collega zou hebben gemaakt. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen