• macht·woord
enkelvoud meervoud
naamwoord machtwoord machtwoorden
verkleinwoord

het machtwoordo

  1. een gezaghebbend woord
    • Hij sprak het machtwoord om alle tegenstanders het zwijgen op te leggen. 
    • Of een oplossing te bereiken is zonder het machtwoord van de politiek of zonder sociale strijd valt steeds meer te betwijfelen. In beide gevallen vallen we terug op de door macht opgeworpen blokkade die werkelijke rationele oplossingen van maatschappelijke vraagstukken in de weg staat. [2] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC A.F. van Zweeden 20 augustus 1991