Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·struc·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord instructie instructies
verkleinwoord instructietje instructietjes

Zelfstandig naamwoord

de instructiev

  1. een order, een aanwijzing
  2. onderricht in een vaardigheid
    • zij kregen instructie in het demonteren van bommen 
  3. (juridisch) het voorbereiden van rechtszaken
    • de rechter van instructie werd meteen ingeschakeld 
  4. (informatica) één enkele bewerking (commando) die door de processor uitgevoerd wordt
    • de instructieset van deze processor is heel beperkt 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie


Verwijzingen