instrueren
- Geluid: instrueren (hulp, bestand)
- in·stru·e·ren
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘onderrichten’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- afgeleid van het Franse instruire (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
instrueren |
instrueerde |
geïnstrueerd |
zwak -d | volledig |
instrueren overgankelijk
- een vaardigheid onderwijzen
- (juridisch) (een zaak) voorbereiden
- ▸ Niemand in die wachtkamer heeft er waarschijnlijk speciaal om gevraagd om geïnstrueerd te worden in de wereld van de rechtswetenschap door juridisch medewerker Rosenquist of juridisch medewerker Letang?' probeerde hij.[3]
- Het woord instrueren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "instrueren" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "instrueren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ instrueren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044633535
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be