tag
- tag
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tag | tags |
verkleinwoord | - | - |
de tag m
- graffitisymbool karakteristiek voor een persoon
- (informatica) een (relevant) sleutelwoord geassocieerd met, toegewezen aan of opgenomen in een digitaal bestand (zoals afbeeldingen, video, audio, tekst)
- (informatica) label voor een opmaakcode om geschreven tekst op een bepaalde manier weer te geven, vooral gebruikt in HyperText Markup Language (HTML)
vervoeging van |
---|
taggen |
tag
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van taggen
- Ik tag.
- gebiedende wijs van taggen
- Tag!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van taggen
- Tag je?
- Het woord tag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tag" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ tag op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tag | - |
tag m
- tag
tag
- IPA: /taːk/
- tag
tag
- enkelvoud gebiedende wijs van tagen
- tag
- Oorsprong onzeker; mogelijk verwant met Middelnederduits tagge, Zweeds tagg, Indo-Europees *dek-.[1]
enkelvoud | meervoud |
---|---|
tag | tags |
tag
- etiket, label
- (spel) tikkertje
- cliché, gemeenplaats, iets afgezaagds
- flard
- aanhangsel
- (kunst) epiloog, slotwoord
- (informatica) tag [2]
- (informatica) tag [3], label van HTML-opmaakcode
- (kleding) malie [3]
- (medisch) huidplooi
- (anatomie) klishaar
- (evenhoevigen) schaap jonger dan een jaar
- (transport) (AE) nummerplaat
- (transport) (AE) parkeerbon
- (scheikunde) peptidetag
- (informeel) naam
- [2] game
- [10] skin tag
- [15] peptide tag
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to tag |
he/she/it | tags |
verleden tijd | tagged |
voltooid deelwoord |
tagged |
onvoltooid deelwoord |
tagging |
gebiedende wijs | tag |
tag
- onovergankelijk, overgankelijk op de voet volgen, op nauwe afstand volgen
- overgankelijk etiketteren, labelen, taggen
- overgankelijk op rijm zetten
- overgankelijk vastknopen
- overgankelijk, (spel) aantikken
- overgankelijk, (Amerikaans Engels) iemand een bekeuring geven of arresteren; beschuldigen
- overgankelijk ontklitten
- tag
- Afgeleid van het Proto-Germaanse *dagaz
tag
- tag
tag
- IPA: /taɡ/, /taɣ/
- tag
- Afgeleid van het Proto-Germaanse *dagaz
tag