• aan·tik·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aantikken
tikte aan
aangetikt
zwak -t volledig

aantikken

  1. (sport) overgankelijk iemand of iets even verplicht tikken
  2. (sport) overgankelijk de finishlijn halen; het net bereiken van een bepaalde waarde
     Sinds die ochtend stijgt het kwik en tegen de middag zal het naar verwachting de dertig graden aantikken.[1]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026356186
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be