• vast·kno·pen

vastknopen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vastknopen
knoopte vast
vastgeknoopt
zwak -t volledig
  1. twee zaken met elkaar verbinden met een knoop
  2. verlengen van een periode of termijn
    • De nieuwe fractievoorzitter wil er graag nog een derde termijn in de raad aan vastknopen. Of ze kandidaat is voor het lijsttrekkerschap bij de verkiezingen van komend jaar? "Dat zou ik best willen." [3] 
    • Net als Lempsink wil ook wethouder Trees Vloothuis (nr. 7) er nog een termijn aan vastknopen. Zij heeft wel aangegeven niet terug te willen keren in het college. Christenhusz: „Je weet niet wat er met de verkiezingen gebeurt. Stel dat we weer twee wethouders moeten leveren voor een nieuw college, dan kunnen die van de lijst komen maar we hebben ook nog twee kandidaten aan de kant staan.” [4] 
    • Rustiger aandoen is er voorlopig ook nog niet bij. George Baker, die eigenlijk Hans Bouwens heet, staat dit jaar uitgebreid stil bij zijn artiestenjubileum. Met een nieuwe plaat en een groot concert in Ahoy wordt gevierd dat George Baker vijftig jaar in het vak zit. ,,En we zijn bezig met een tournee, maar dat wordt dan wel september 2020. Dan begint het nieuwe theaterseizoen, dan willen we er wel een nieuwe tournee aan vastknopen.” [5] 
  • geen touw aan kunnen vastknopen
iets niet begrijpen
•  Het afgelopen jaar zag de buurvrouw het gezin steeds minder. ,,Ik voel me een beetje schuldig dat ik nooit iets gezegd heb over de vreemde dingen die ik zag”, gaat ze verder. ,,Er was iets niet in de haak. Ik kon er geen touw aan vastknopen. Maar iets zoals dit had ik echt nooit verwacht.” [6]