Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • los·kno·pen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

losknopen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
losknopen
knoopte los
losgeknoopt
zwak -t volledig
  1. overgankelijk een kledingstuk losmaken door de knopen door het knoopsgat te duwen
    • Hoe hij mij al zoenend op het bed duwde terwijl hij mijn blouse losknoopte (ik dacht dat dit alleen in films soepel kon), hoe hij naar me keek toen ik naakt naast hem lag en hoe we alsof we het al jaren samen deden voor de allereerste keer seks hadden.[2] 
    • Vader en dj Sander de Heer organiseert samen met een andere vader Floris Regouin papaklassen. Mannen leren wat een hydrofiele luier is en kijken onder het genot van bier en worst en chips toe hoe je een rompertje losknoopt op zo’n manier dat je de beentjes van de baby er makkelijk doorheen kunt doen. Doe even normaal[3] 
  2. overgankelijk het losmaken van een knoop in een touw of riem
    • Ik had geen hekel aan zeilen, maar wel aan dat gedoe er omheen. Dat losknopen, bijstellen en hijsen en niet te vergeten het opruimen, oprollen en schoonpoetsen. Nog steeds hou ik niet van werkzaamheden waarvan de bijwerkzaamheden meer tijd kosten dan de actie.[4] 
Vertalingen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen