game
- game
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘deel van een set in tennispartij’ voor het eerst aangetroffen in 1903 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | game | games |
verkleinwoord | gamepje | gamepjes |
de game m
- (tennis) een onderdeel van een wedstrijd
- Diegene die de meeste games wint, is doorgaans de winnaar van de wedstrijd.
- een videospel
2. een videospel
vervoeging van |
---|
gamen |
game
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gamen
- Ik game.
- gebiedende wijs van gamen
- Game!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gamen
- Game je?
- aanvoegende wijs van gamen
- Het woord game staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "game" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "game" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ game op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Naar frequentie | 487 |
---|
enkelvoud | meervoud |
---|---|
game | games |
[A] game
enkelvoud | meervoud |
---|---|
game | - |
[B] game