mega
Niet te verwarren met: mega-, meega |
- me·ga
- zelfstandig gebruik van het voorvoegsel mega-
stellend | |
---|---|
onverbogen | mega |
verbogen | - |
mega
- (spreektaal) heel groot
- Jouw problemen gaan echt mega worden als je zo doorgaat.
- (spreektaal) (figuurlijk) echt groots, heel goed of buitengewoon prettig
- Ik wens jou een mega vakantie!
- (spreektaal) (bijwoordelijk gebruikt) in heel sterke mate
- Ze is echt mega gelukkig met haar nieuwe vriend.
- De gangbare vorm in verzorgd taalgebruik is waar mogelijk een aaneengeschreven afleiding met mega-.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mega | - |
verkleinwoord | - | - |
de mega m
- (spreektaal) megabyte
- Voor mijn foto's had een schijf van 500 mega nodig.
- Het woord mega staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mega" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- me·ga
mega