• stu·die
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bestudering van bepaald vak’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord studie studies
studiën
verkleinwoord studietje studietjes

de studiev

  1. (onderwijs) tijd die men besteedt om zich kennis of een vaardigheid eigen te maken
    • Hij heeft zijn studie er bijna opzitten. 
  2. (wetenschap) tijd die men besteedt aan het uitzoeken van een bepaald onderwerp of probleem
    • Uit deze studie komt duidelijk naar voren dat er een probleem is in het onderwijs. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
naamwoord studie studies


  • stu·die

studie

  1. (onderwijs) studie; tijd besteed om zich kennis of vaardigheid eigen te maken
  2. studie; tijd besteed aan het uitzoeken van een bepaald onderwerp of probleem


studie

  1. studie


studie

  1. studie


  • IPA: /stʊdɪjɛ/
  • stu·die

studie v

  1. studie; vakkundig of wetenschappelijk werk
    «Podle nejnovější studie má nadměrnou hmotnost více než polovina dospělých v Česku.»
    Volgens de nieuwste studie heeft meer dan de helft van de volwassenen in Tsjechië overgewicht.
  2. (kunst) studie; arbeid meestal als voorbereiding op de uitwerking van een groter werk
    «Většinu ze čtyřiceti vystavených prací tvoří portrétní studie
    Het meerendeel van de veertig uitgestelde werken vormt een portretstudie.

studie vmv

  1. (onderwijs) studie; het systematisch verkrijgen van kennis en intellectuele vaardigheden
    «Rodiče se poznali na studiích
    De ouders hebben elkaar leren kennen tijdens hun studietijd.