Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stu·die·jaar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord studiejaar studiejaren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het studiejaaro

  1. een jaar dat gebruikt is om te studeren
    • Deze oplieiding kost drie studiejaren 
  2. één van de jaren van een meerjarige sudie
    • Hij zit in het tweede studiejaar 
  3. periode in het leven dat iemand student is
     Het was alsof hij terug in de tijd reisde naar zijn studiejaren in Dresden. Maar ongetrouwde studentenbroekies kon je het vergeven, hij was er zelf een geweest. Met getrouwde, ontwikkelde mannen was het een heel andere kwestie.[2]
  4. alle leerlingen die gelijktijdig zijn begonnen met de studie
    • Hij is van het studiejaar 1974 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be