Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stu·die·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord studietijd studietijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de studietijdm

  1. de tijd in iemands leven dat men studeert
    • Hij heeft zijn vrouw leren kennen tijdens zijn studietijd in Groningen.  
     Tijdens mijn studietijd was ik wel eens een lang weekend in mijn eentje naar Schiermonnikoog geweest, maar dat was geen onverdeeld succes geweest.[1]
  2. de tijd die een normstudent nodig heeft voor een opleidingsprogramma of deel daar van
    • Voor een ECTS-credit heeft de normstudent een studietijd van 28 uur nodig. 
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be