• smart
  • [1, 2] Van Middelnederlands smerte. In de betekenis van ‘verdriet’ voor het eerst aangetroffen in 1254 [1] [2]
  • [3] In deze specifieke betekenis ontleend aan het Engelse smart
Middelnederlands: smerte
Oudnederlands: smerza
Germaans: *(s)mert-
Indo-Europees: *h2merd-, *h2mord-
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: smart, Duits: Schmerz, (Oudhoogduits: smerza), Fries: smert,
Noord: Noors: smerte
  • Verwant in Romaans:
Italisch Latijn: mordere, Frans: mordre, Italiaans: mordere, Spaans: morder
  • Verwant in andere talen:
Litouws: smelkti
enkelvoud meervoud
naamwoord smart smarten
verkleinwoord smartje smartjes

de smartv / m

  1. (psychologie) een gevoel van lijden
    • Het overlijden van zijn vrouw veroorzaakte bij hem grote smart. 
  2. (verouderd) een gevoel van fysieke pijn
  3. (techniek) intelligent, slim (met betrekking tot communicerende apparaten)

[1] "een gevoel van lijden"

  • Gedeelde smart is halve smart.
Leed wordt draaglijker als meer mensen het tegelijkertijd ondervinden
  • Met smart wachten
Erg naar iets uitzien
vervoeging van
smarten

smart

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van smarten
  2. gebiedende wijs van smarten
93 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[3]


stellend vergrotend overtreffend
smart smarter smartest

smart

  1. gewiekst, intelligent, slim, pienter
  2. sluw
  3. heftig
  4. modieus, toonaangevend
  5. keurig, verzorgd
enkelvoud meervoud
smart smarts

smart

  1. pijnscheut, pijnsteek
vervoeging
onbepaalde wijs to  smart 
he/she/it  smarts 
verleden tijd  smarted 
voltooid
deelwoord
 smarted 
onvoltooid
deelwoord
 smarting 
gebiedende wijs  smart 

smart

  1. onovergankelijk pijn doen
  2. onovergankelijk pijn hebben