• zie·len·smart
enkelvoud meervoud
naamwoord zielensmart
verkleinwoord

de zielensmartv / m

  1. geestelijke of psychische nood
     Zo slaat ook de enige originele vondst - de drie heren uiten in drie solo's hun zielensmart - al snel dood doordat hun 'trauma's' zo pietluttig zijn.[2]
     Na een tijd van diepe overtuiging van haar zonden kwam de uitkomst. Zij had zich blind gehuild vanwege haar zonden. In het derde jaar van haar zielensmart vroeg Mackenzie of ze aan het avondmaal wilde deelnemen.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Body language **” (4 oktober 2011), Het Parool
  3.   Weblink bron
    23-04-2019
    “Lachlan Mackenzie, dorpsdominee met profetische gaven” (L. J. van Valen), Reformatorisch Dagblad