• grief
  • Van Oudfrans grief, in de betekenis van ‘klacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1301. Uiteindelijk van Latijn grevis, een nevenvorm van gravis, "zwaar".[1] [2]
vervoeging van
grieven

grief

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grieven
    • Ik grief. 
  2. gebiedende wijs van grieven
    • Grief! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grieven
    • Grief je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord grief grieven
verkleinwoord griefje griefjes

de griefm

  1. bezwaar, klacht
    • Ik heb een grief tegen ze. 
  2. (verouderd) krenking, leed, smart
89 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
grief griefs

grief

  1. (psychologie) droefheid, leed, verdriet
  2. (psychologie) bron van ongerustheid/zorg