grief
- grief
- Van Oudfrans grief, in de betekenis van ‘klacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1301. Uiteindelijk van Latijn grevis, een nevenvorm van gravis, "zwaar".[1] [2]
vervoeging van |
---|
grieven |
grief
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grieven
- Ik grief.
- gebiedende wijs van grieven
- Grief!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grieven
- Grief je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grief | grieven |
verkleinwoord | griefje | griefjes |
de grief m
- Het woord grief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "grief" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ grief op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "grief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: grief (VS) (hulp, bestand)
- Van Oudfrans grief
enkelvoud | meervoud |
---|---|
grief | griefs |
grief
- (psychologie) droefheid, leed, verdriet
- (psychologie) bron van ongerustheid/zorg