• droef·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord droefheid droefheden
verkleinwoord - -

de droefheidv

  1. de mate van droef zijn
    • De droefheid was groot toen onze hond overleed. 
96 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be