• droef
  • In de betekenis van ‘neerslachtig’ voor het eerst aangetroffen in 1201 [1]
  • [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen droef droever droefst
verbogen droeve droevere droefste
partitief droefs droevers -

droef

  1. treurig stemmend, verdrietig makend
    • Hij had zojuist het droeve nieuws van haar overlijden vernomen. 
94 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]


droef

  1. stout