droefenis
- droe·fe·nis
- In de betekenis van ‘bedroefdheid’ voor het eerst aangetroffen in 1450 [1]
- afgeleid van droef met het achtervoegsel -enis [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | droefenis | droefenissen |
verkleinwoord |
- trieste, verdrietige stemming
- Het bombardement is bevestigd door een generaal-majoor van het Nigeriaanse leger - mogelijk de eerste keer dat het Nigeriaanse leger een dergelijke fout erkent. President Muhammadu Buhari noemde de gebeurtenis in een reactie een „heel vervelende operationele fout”. Hij heeft naar eigen zeggen met „diepe droefenis” kennisgenomen van het nieuws.[4]
- De inburgeringscursus was destijds zijn uitvinding. Nu moet Han Entzinger (69) tot zijn droefenis vaststellen dat zijn geesteskind aan lager wal is geraakt. De emeritus hoogleraar integratiestudies keek de afgelopen jaren toe hoe politici met de inburgering aan de haal gingen en er iets van maakten dat nooit zijn bedoeling is geweest. Het inburgeringstraject dat Entzinger in 1994 voor ogen had, was bedacht als een opstapje voor migranten in een voor hen nieuwe samenleving, een praktische service van de overheid om de taal te leren.[5]
- Het woord droefenis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "droefenis" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "droefenis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ droefenis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Wilmer Heck 18 januari 2017
- ↑ Volkskrant Anneke Stoffelen 27 januari 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be