• grie·ven
  • In de betekenis van ‘krenken’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
grieven
griefde
gegriefd
zwak -d volledig

grieven [3]

  1. overgankelijk kwetsen, krenken, beledigen
  2. overgankelijk kwetsen, krenken, kwellen, plagen, pijnigen

de grievenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord grief


94 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]