kwetsen
- kwet·sen
- Ontwikkeld uit Middelnederlands quetcen, uit Oudnederlands quezzon “kwetsen” (10e eeuw). In de betekenis van ‘beschadigen, bezeren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1].
- Herkomst onduidelijk, mogelijk ontleend aan of beïnvloed door Oudfrans quasser “kwetsen, kneuzen”, “verbrijzelen” (modern Frans casser, Picardisch quachier), ook in Duits quetschen “kneuzen” (Middelhoogduits quetzen, quetschen “slaan”, “verwonden”). [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kwetsen |
kwetste |
gekwetst |
zwak -t | volledig |
kwetsen
- beschadigen, schaden
- De tocht over de hobbelige keien kwetste de geplukte bosbessen die we achter in de auto hadden liggen.
- beledigen, schofferen
- Hij voelde zich erg gekwetst door die opmerking.
1. beschadigen, schaden
2. beledigen, schofferen
de kwetsen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord kwets
- Het woord kwetsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kwetsen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "kwetsen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kwetsen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be