herir
- he·rir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
herir |
hería |
herido |
volledig |
herir
- overgankelijk verwonden, kwetsen
- raken, kwetsen
- slaan tegen, slaan op
- schijnen op (zon)
- tokkelen op (snaarinstrument)
- herir in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española