injure
- Geluid: injure (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈɪndʒə/
- in·jure
- Afkomstig van het Latijnse werkwoord iniuriare, dat van het Latijnse woord iniuria komt.
- Engels zelfstandig naamwoord met het voorvoegsel in-.
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to injure |
he/she/it | injures |
verleden tijd | injured |
voltooid deelwoord |
injured |
onvoltooid deelwoord |
injuring |
gebiedende wijs | injure |
injure
- overgankelijk bederven
- overgankelijk benadelen
- overgankelijk beschadigen
- overgankelijk bezeren
- «She fell and injured herself.»
- Ze viel en bezeerde zichzelf.
- «She fell and injured herself.»
- overgankelijk duperen
- overgankelijk havenen
- overgankelijk schenden
- overgankelijk stukmaken
- overgankelijk toetakelen