kneuzen
- kneu·zen
- In de betekenis van ‘beschadigen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1348 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kneuzen |
kneusde |
gekneusd |
zwak -d | volledig |
kneuzen
- overgankelijk letsel aan onderhuids weefsel oplopen door stomp geweld
- Hij heeft zijn enkel gekneusd.
de kneuzen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord kneus
- Het woord kneuzen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kneuzen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "kneuzen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be