• in·sult
enkelvoud meervoud
naamwoord insult insulten
verkleinwoord insultje insultjes

het insulto

  1. (medisch) een epileptische aanval, een toeval
    • Ook deze patiënte kreeg een insult en overleed later. 
  2. iets beledigends
    • Een insult tegen de homo's. 
75 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
insult insults

itch

  1. belediging
  2. (medisch) insult
vervoeging
onbepaalde wijs to  insult 
he/she/it  insults 
verleden tijd  insulted 
voltooid
deelwoord
 insulted 
onvoltooid
deelwoord
 insulting 
gebiedende wijs  insult 

itch

  1. overgankelijk beledigen, kwetsen