bezwaar
- be·zwaar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bezwaar | bezwaren |
verkleinwoord | bezwaartje | bezwaartjes |
het bezwaar o
- bedenking
- moeilijkheid, nadeel
- Het plan om midden in de stad een windturbine te plaatsten heeft grote bezwaren.
1. moeilijkheid, bedenking
vervoeging van |
---|
bezwaren |
bezwaar
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezwaren
- Ik bezwaar.
- gebiedende wijs van bezwaren
- Bezwaar!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezwaren
- Bezwaar je?
- Het woord bezwaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bezwaar" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bezwaar" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bezwaar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1 “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be