smarten
- smar·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
smarten |
smartte |
gesmart |
zwak -t | volledig |
smarten
- overgankelijk (scheepvaart) met (geteerd) zeildoek bekleden.[1]
- De stagen worden gekleed, getrenst en gesmart.
- overgankelijk leed of pijn berokkenen
- Het smart mij.
de smarten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord smart
- Het woord smarten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "smarten" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Zeemans-woordeboek
Jacob van Lennep
Uigegeven te Amsterdam, Gebroeders Binger 1856. - ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be