schijf
- schijf
- In de betekenis van ‘platrond voorwerp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240.[1]
- erfwoord: Middelnederlands scīve ‘schijf, platrond voorwerp’, ontwikkeld uit Oergermaans *skībō-, wijzend met grammatische wisseling op Indo-Europees *sk(e)ip-, labiaaluitbreiding van *skeh₂i- ‘splijten’ (zie verder scheiden).[2] Evenals Nederduits Schiev, Duits Scheibe, Fries skiif en Zweeds skiva, alle ‘platrond voorwerp, schijf’.[2] Verwantschap met scheef (zn.) en schever(steen).
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schijf | schijven |
verkleinwoord | schijfje | schijfjes |
- een plat en rond voorwerp (discus)
- (voeding) afgesneden plak van een of andere stof (filet, moot, plak, snee)
- (informatica) opslagmedium
|
|
1. een plat en rond voorwerp
- Het woord schijf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schijf" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schijf" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ 2,0 2,1 schijf op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be