skiva
- ski·va
Naar frequentie | 39769 |
---|
skiva
- [1-2]: skivet
skiva, v
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van skive
- ski·va
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | skiva | ||
o enkelvoud | skiva | |||
meervoud | skiva | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
skiva |
skiva
skiva
- onbepaalde wijs, tweede vorm naast skive, zie aldaar
skiva
skiva
- gebiedende wijs van skiva
skiva
skiva
- gebiedende wijs van skive
skiva, v
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van skive
skiva
- ↑ Taalhervorming vanaf 1 augustus 2012:
Ny rettskriving for 2000-talet, punt 3.1.4 (in het Nynorsk)