To skiver brød.
Twee sneden brood.
  • ski·ve
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord skífa.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
skive
skiver
skivet
skiva
skivet
skiva
Klasse 1 zwak

skive

  1. in plakjes delen of snijden

skive m/v

  1. plak, schijf, snede
    «Skjær løken i skiver
    Snij de ui in plakjes.
m/v enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   skive     m: skiven
v: skiva  
  skiver     skivene  
genitief   skives     m: skivens
v: skivas  
  skivers     skivenes  


  • ski·ve
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord skífa.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
skive
skivar
skiva
skiva
Klasse 1 zwak

skive

  1. in plakjes delen of snijden

skive v

  1. plak, schijf, snede
v enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   skive     skiva     skiver     skivene  
genitief                        
v
bijvormen
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   skiva         skivor     skivone  
genitief