• plak
  • In de betekenis van ‘dunne schijf’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1761 [1]
  • In de betekenis van ‘muntstuk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1371 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord plak plakken
verkleinwoord plakje plakjes
vervoeging van
plakken

plak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plakken
    • Ik plak. 
  2. gebiedende wijs van plakken
    • Plak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plakken
    • Plak je? 
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[8]