plakzode
- plak·zo·de
- samenstelling van plak en zode (plak = plag ?) [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plakzode | plakzoden |
verkleinwoord | plakzodetje | plakzodetjes |
- (waterbeheer) platte, dunne graszode, als bekleding van een dijk
- Het woord 'plakzode' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Bolderman, M.B.N.; Dwars, A.W.C.“Beknopt leerboek der waterbouwkunde” (1932), Veen, p. 45