moot
- moot
- Mogelijk van het Proto-Germaanse werkwoord *maitan-, Indo-Europees *meiH-. [1]. In de betekenis van ‘schijf’ voor het eerst aangetroffen in 1665 [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | moot | moten |
verkleinwoord | mootje | mootjes |
- (afgesneden) reepje of schijfje
- (voeding) een gesneden stuk vis
- In het blikje zit een moot tonijn.
[1]
- In mootjes hakken
Vernietigen, niets heel laten van
- Het woord moot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "moot" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ moot op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "moot" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
moot | moots |
moot
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to moot |
he/she/it | moots |
verleden tijd | mooted |
voltooid deelwoord |
mooted |
onvoltooid deelwoord |
mooting |
gebiedende wijs | moot |
moot
- overgankelijk aansnijden [2], opperen, ter discussie stellen, ter sprake brengen
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
moot | mooter | mootest |
moot
- betwistbaar, discutabel
- onbeslist
- (onderwijs) academisch, (puur) theoretisch