plakwerk
- plak·werk
- samenstelling van plak en werk [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plakwerk | plakwerken |
verkleinwoord | plakwerkje | plakwerkjes |
het plakwerk o
- van een tekst dat deze gemaakt is door het kopiëren (van gedeelten) van andere teksten
- Deze scriptie is eigenlijk een resultaat van knip- en plakwerk verbonden met een enkele door student zelf verzonnen zin.
- een knutSelwerkje gemaakt door plakken
- De meeste lezers zullen er weinig van merken: de uitwisseling van tientallen artikelen per dag door de Nederlandse dagbladen. Weinig mensen lezen meerdere kranten. Maar het knip-en-plakwerk is grootschalig, en wordt alleen maar meer. [2]
- De kleuter liet trots haar plakwerkje zien aan haar moeder.
- knip- en plakwerk
een nieuwe tekst maken door van andere teksten delen over te nemen
- Het woord plakwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "plakwerk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Menno Sedee 27 december 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be