[1] in een disco
 
[2] 'Disco' muziekgroep
  • dis·co
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘discotheek’ voor het eerst aangetroffen in 1979 [1][2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord disco disco's
verkleinwoord discootje discootjes

de discom

  1. discotheek
    • Ook al bleef de gevel uiteindelijk gespaard, toch kost het 15 jaar later nog moeite te ontdekken waar hij nou ook alweer precies zat. Niets op dit deel van het Singel, tussen Kalvertoren en Munt, herinnert nog aan de club (RoXY). Die geen gewone disco was, maar een instituut. Waar je in ‘gewone’ uitgaanskleding geen schijn van kans maakte, waar het hipste van het hipste op de dansvloer stond, waar internationale sterren in de rij stonden (en soms geweigerd werden) en waar het decor soms adembenemend (kitscherig) was. Waar prijzen werden uitgereikt als de Biggest Dick Award. Waar de grote kunstenaars van dat moment zich thuis voelden. En waar de succesroman uit 1989 Gimmick! van Joost Zwagerman zich deels afspeelt. Een wereld van vrijheid en tolerantie, zoals die alleen maar in Amsterdam kon bestaan. En waar de meeste mensen hooguit via de media wel eens een glimp van opvingen.[4] 
  2. (muziek) genre in de popmuziek, met een herkenbaar ritme, populair geworden in de tweede helft van de jaren zeventig van de twintigste eeuw
    • In de documentaire Disco gaat Leo Blokhuis op zoek naar de oorsprong en het geheim van de muziekstijl disco. Wat is het geheim van disco? En wat heeft de muziek te maken met homo-emancipatie? En is disco eigenlijk wel een muziekstijl, of meer een beweging?[5] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]


enkelvoud meervoud
disco discos

[A] disco

  1. (muziek), (horeca) disco [1], discotheek [2]

[B] disco

  1. (informeel) (AE) ontdekking