Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: héen


  • heen
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     heen  
 persoonlijk     erheen  
aanwijz.   nabij     hierheen  
  veraf     daarheen  
  vragend/betrekk.     waarheen  


heen

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord: weg
  2. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord: in de richting van, naartoe
    • erheen: Hij ging er snel heen. 
  3. scheidbaar deel van sommige bijwoorden en voorzetsels, bijvoorbeeld overheen, achterheen
    • Hij reed over de brug heen. 
     Ik kon niet alles goed volgen, maar het monotone geluid van stemmen om mij heen voelde veilig en vertrouwd.[7]
  4. ~ en weer: in een bepaalde richting en weer terug
    • De schommel ging heen en weer en de kinderen genoten. 
 
enkelvoud meervoud
naamwoord heen henen
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

het heeno

  1. (bloemplanten) grasachtige soort, Bolboschoenus maritimus   in de familie van de cypergrassenfamilie (Cyperaceae  ). De soort komt voor in gematigde en warme streken van Australië, Oost-Canada, Azië, Afrika en Europa. Ze is ingeburgerd in Noord- en Zuid-Amerika. In Vlaanderen en Nederland is heen algemeen in de kuststreek, in polders en langs rivieren
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[8]
  • [zn 1] heen in het Nederlands Soortenregister N
  • [zn 1] heen op Wikidata  
  • [zn 1] heen op "Wilde planten in Nederland en België"