• IPA: /ˈfwe.ɾa/
  • fue·ra

fuera

  1. buiten


vervoeging van
ir

fuera

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van ir
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van ir
vervoeging van
irse

fuera

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van irse
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van irse
vervoeging van
ser

fuera

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van ser
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van ser