• heen·gaan
enkelvoud meervoud
naamwoord heengaan -
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

het heengaano

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
heengaan
ging heen
heengegaan
klasse 7 volledig

heengaan

  1. ergatief (formeel) vertrekken
    • Hij ging heen en zag niet om. 
  2. ergatief (eufemisme) sterven
    • Zij is heengegaan. 
  1. Niet te verwarren met erheen gaan [2]
    • Zij is er niet heen gegaan. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]