• ver·trek·ken
  • In de betekenis van ‘weggaan’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
  • afgeleid van trekken met het voorvoegsel ver- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vertrekken
vertrok
vertrokken
klasse 3 volledig

vertrekken

  1. ergatief weggaan.
    • We waren de dag daarvoor vertrokken. 
     Maar de slang maakte geen aanstalten om te vertrekken.[3]
  2. ergatief van gelaatstrekken van uitdrukking veranderen
    • Zijn gezicht vertrok van woede. 
  3. stoppen met het vervullen van een functie
     De meeste mensen zijn vriendelijk in hun oordeel over u. En toch draait uw maag zich half om als u uw vertrekkende directeur mag toespreken of de familie met een tafelspeech mag onderhouden op de bruiloft van uw dochter.[4]

de vertrekkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord vertrek
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1. "vertrekken" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. vertrekken op website: Etymologiebank.nl
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Weblink bron
    Nico van der Voet
    “Spreken is goud” (20-01-2011), Reformatorisch Dagblad
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be