• ver·trok
vervoeging van
vertrekken

vertrok

  1. enkelvoud verleden tijd van vertrekken
    • Ik vertrok. 
    • Jij vertrok. 
    • Hij, zij, het vertrok. 
     Snel pakte ik mijn rugzak in en vertrok met een dikke laag kleren aan.[1]
99 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be