zarpar
- zar·par
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zarpar |
zarpaba |
zarpado |
volledig |
zarpar
- (scheepvaart) uitvaren, vertrekken (van een schip), het anker iichten
- [1] desanclar, desancorar
- zarpar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española