• uit·va·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitvaren
voer uit
uitgevaren
klasse 6 volledig

uitvaren

  1. ergatief met een vaartuig een nauw water, zoals een haven verlaten
    • Zij voeren de sluis uit. 
  2. ergatief zijn zelfbeheersing verliezen en meer zeggen dan verstandig is
    • Toen hij dat hoorde voer hij uit tegen haar dat de glazen er van rinkelden. 
  3. arch. een uitvaart houden, naar het graf vervoerd worden
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be